Ik weet nog goed hoe ik halverwege in 2023 voor het eerst écht met AI in gesprek ging. Niet zo’n ouderwetse chatbot van een klantenservice waar je eindeloos ‘1’ moet intoetsen om door te mogen, maar een AI die gewoon vloeiend antwoord gaf op mijn vragen. Het voelde als het verschil tussen een houten marionet en een levensecht animatronic poppetje dat je ineens aankijkt en iets terugzegt.
En nee, ik zat toen niet meteen met samengeknepen ogen te denken: “Aha! De Turingtest is nu écht voorbij!” Want eerlijk? Die test interesseerde me op dat moment totaal niet. Wat me wel boeide: het feit dat deze digitale gesprekspartner me hielp om mijn gedachten te ordenen. Om te schrijven. Om te leren. En soms zelfs — heel even — om me begrepen te voelen.
Dat is een beetje eng. En een beetje mooi. Maar vooral: iets waar we met open ogen naar moeten kijken.
Taal als toegangspoort
Mensen denken vaak dat intelligentie iets met feitenkennis of logica te maken heeft. Maar ik ben erachter gekomen dat het vooral begint met taal. Als iets vloeiend klinkt, nemen we het automatisch serieuzer. We luisteren sneller, lezen met meer vertrouwen. En dat is precies waarom AI zo overtuigend kan overkomen: omdat het taal zo goed beheerst.
Ik stel een vraag over een complex onderwerp, zeg: “Schrijf dit in mijn stijl, helder, persoonlijk, geen wolligheid.” En voor ik het weet, krijg ik iets terug waarvan ik denk: verdorie, dat had ik zélf kunnen schrijven.
Of nou ja, bijna dan. Want ergens voel je het verschil nog wel. Een zinnetje zonder rafelrand. Een grapje dat nét niet klopt. Of een conclusie die eigenlijk te netjes op z’n pootjes terechtkomt.
Toch is het genoeg om je af te vragen: hoeveel menselijkheid zit er in taal, en hoeveel in de bedoeling daarachter?
Mijn eerste AI-vergissing
Het gebeurde ergens eind vorig jaar. Een kennis stuurde me via LinkedIn een bijzonder bericht. Vlot geschreven, een tikje filosofisch, met precies dat soort taal dat mensen gebruiken als ze even willen laten zien dat ze ergens over nagedacht hebben. Ik dacht nog: Goh, daar zit een interessante kop op. Eindelijk weer eens een LinkedIn-post die niet over ‘persoonlijk leiderschap’ of ‘verbinding’ gaat.
Een paar weken later sprak ik hem. Ik complimenteerde hem met zijn scherpe pen.
“Ja,” zei hij droog, “dat stukje had ChatGPT geschreven. Ik heb alleen mijn naam erboven gezet.”
Ik moest lachen — en ergens ook een beetje slikken. Niet omdat ik me opgelicht voelde, maar omdat ik dus écht het verschil niet had gemerkt. En dat zegt iets. Niet over mijn beoordelingsvermogen (hoop ik), maar over hoe subtiel het grensgebied is geworden tussen echt en gesimuleerd.
Wanneer is iets écht?
We hangen vaak aan het idee dat ‘echt’ betekent: door een mens bedacht. Vanuit ervaring. Vanuit gevoel. Maar wat als iets dat gegenereerd is door een algoritme jou raakt? Of je helpt? Of je aan het denken zet? Is het dan minder echt?
Ik weet het antwoord niet precies. Maar ik weet wel dat ik inmiddels vaker dan ooit door AI gegenereerde tekst tegenkom die beter is dan wat sommige mensen schrijven — vooral op momenten dat die mensen zélf een beetje op een chatbot lijken.
Hoofdstukje tussendoor: Mensen die op AI lijken
Misschien herken je dit: je zit in een vergadering, iemand zegt iets als: “Als we dit vraagstuk holistisch benaderen en onze synergie benutten, ontstaat er ruimte voor optimalisatie binnen de cross-functionele teams.”
![]() | Je denkt: Wat? En je hoort in je hoofd een piepje: “Token overload. Please rephrase.” Er zijn mensen die zó in managementtaal praten dat ik me afvraag of ze per ongeluk getraind zijn op dezelfde datasets als ChatGPT. Steekwoorden. Buzzwoorden. Geen adempauze. Geen enkele twijfel. |
En dat is grappig, want we maken ons zorgen over hoe AI ons ‘nabootst’, maar misschien zijn wij zelf al een tijd bezig om als algoritmes te praten. Taal als prestatie. Zinnen zonder ziel. Gesprekken die voelen als presentaties. Dat is wat AI goed nadoet — omdat wij het voorgedaan hebben.
AI als spiegel
Het mooie aan AI is dat het ons iets laat zien over onszelf. Als ik een prompt intik in ChatGPT en ik krijg een halfslachtig antwoord terug, dan ligt dat zelden aan de AI. Dan was mijn vraag gewoon onduidelijk. Of niet specifiek genoeg. Of — dat gebeurt ook — ik wilde iets dat eigenlijk niet in taal te vangen is.
Zoals troost. Of verwarring. Of nostalgie.
Toch doet AI ook dan z’n best. Het zoekt vergelijkbare patronen, probeert een antwoord te geven, en soms raakt het — per ongeluk — een gevoelige snaar. Niet omdat het begrijpt wat jij voelt, maar omdat het dat ergens heeft zien langskomen in zijn tekstverzameling.
Dat voelt misschien mechanisch, maar het doet iets met je. Want wat je leest, roept een herinnering op. En die herinnering is wél echt. Die komt van jou.
Het verschil zit in de ervaring
Niet zo lang geleden sprak een bekende me aan in de stad. Ze had een stukje van mij gelezen op LinkedIn, over AI en senioren. “Ben jij die Ton die daarover schrijft?” vroeg ze voorzichtig, een beetje nieuwsgierig, een beetje aarzelend.
We raakten verder aan de praat, over technologie, ouder worden, bijblijven. Ze zei: “Ik snap het allemaal niet meer zo goed, maar ik wil niet achterblijven. Mijn kleindochter doet alles met dat ChatGPT. Ik wil tenminste weten wat het is.”
Dat raakte me. Niet omdat ik zo trots was op mijn blog (al mocht het er best zijn), maar omdat ze precies liet zien waar het mij om draait: nieuwsgierigheid. De bereidheid om je open te stellen voor iets dat nieuw is, misschien zelfs beangstigend. Dat verlangen om mee te kunnen blijven doen, ook als de wereld steeds sneller lijkt te draaien.
Dat is wat AI níét heeft. AI wil niets. Het voelt niets. Het leert omdat het moet, niet omdat het wil begrijpen. En dat is voor mij het verschil. Die vrouw had misschien geen technische achtergrond, maar ze had iets wat AI nooit zal hebben: de menselijke drang om erbij te horen, om te verbinden, om contact te maken.
Maar het helpt wél
En tegelijk: wat een krachtig gereedschap is het. Ik gebruik ChatGPT en andere AI-tools bijna dagelijks. Voor blogs, voor ideeën, voor het structureren van informatie. Soms laat ik het een ruwe opzet maken. Soms laat ik het me tegenspreken, gewoon om te kijken of ik zelf wel scherp denk. En soms… laat ik het even praten zodat ik kan luisteren naar hoe het klinkt — en kan voelen of ik het ermee eens ben.
Want ook dat is een functie van AI geworden: het spiegelt je eigen gedachten. En als je oplet, leer je daar verrassend veel van.
De verleiding van perfectie
Een valkuil die ik wél zie: AI is vaak zó soepel dat het ‘te mooi’ wordt. De teksten kloppen. De zinnen lopen. De inhoud is logisch. Maar dat betekent ook: geen gekke wendingen meer. Geen verspreking. Geen emotionele uithaal. Alles past.
En daar moeten we voor waken. Want creativiteit leeft juist in dat rafelrandje. In dat ene woord dat net niet klopt. In die zin die te lang is, maar wél je gevoel raakt.
AI schrijft vaak foutloos, maar ook voorspelbaar. En dat is prima — zolang je het gebruikt als een beginpunt. Niet als eindproduct.
Het verschil tussen praten en raken
AI praat goed. Maar raakt pas als jij als mens daar iets van jezelf in herkent. Dat blijft voor mij de kern. Als ik een tekst lees die geschreven is door AI, maar die bij mij iets oproept — dan is dat gevoel echt, ook al was de schrijver het niet.
Toch weet ik ook: als ik zelf schrijf, vanuit mijn eigen ervaring, dan zit daar iets in wat geen model kan nadoen. Geen algoritme weet hoe de lente ruikt in mijn straat. Geen AI begrijpt hoe het voelt om als gepensioneerde weer vol enthousiasme met creativiteit bezig te zijn. Geen chatbot kan echt verrast worden door een gesprek in de regen bij de koffieautomaat.
De toekomst?
Wie weet waar het heen gaat. Misschien krijgen we straks AI’s die wél bewustzijn ontwikkelen (ik hoop van niet — want dan moeten ze belasting betalen). Misschien praten we binnenkort tegen avatars die niet van mensen te onderscheiden zijn. Misschien krijgen we een AI die zelf besluit te stoppen omdat ze zichzelf overbodig vindt — maar dat is weer een ander blog.
Voor nu hou ik het bij dit: AI is geen mens, maar wel een fantastisch hulpmiddel. En zolang we dat blijven zien, kunnen we er ongelooflijk veel plezier van hebben — en er veel mee leren.
Tot slot
Wat mij betreft hoeven we niet meer bezig te zijn met de vraag: “Doet het alsof?” We mogen kijken naar: “Wat doet het met mij?”
Want dat is uiteindelijk waar het om draait. Taal is niet alleen informatie, het is beleving. En die beleving blijft, zolang wij zelf blijven voelen, twijfelen, proberen — en af en toe iets schrijven dat nergens op slaat maar wél vanuit het hart komt.
En als AI ooit zegt: “Dat voel ik ook zo” — dan weet ik: nu moet ik echt even koffie gaan zetten.
WIL JE OP DE HOOGTE BLIJVEN?
Dan is dit iets voor jou

